Het uitbalanceren van een tutti orkestklank begint aan de schrijftafel van de componist. Artikel 1

Is een tutti een van de meest bepalende aspecten van de klankkwaliteit van een orkest?
Wat zegt het over orkest – dirigent en compositie?

 

 

Te vaak ‘TUTTI-FRUTTI’

 Artikel 1

Als je de kwaliteit van een compositie goed kunt doorzien kan snel duidelijk worden of de betreffende componist een duidelijk beeld heeft van een orkestklank.

Waarom deze boute stelling?

Een tutti kan vele ‘gezichten’ hebben. De handtekening van de componist zal men in goede compositie telkens terugzien/horen in de tutti’s. Het klankbeeld van de componist hoe het orkest uitgebalanceerd moet klinken zit in de techniek van het orkestreren van een tutti.

Het goed in balans brengen/schrijven van een tutti is niet alleen een zaak van de componist maar zeer zeker ook van de dirigent. De tutti’s in te vele partituren baren zorgen. Helaas moet te vaak geconstateerd worden dat de opbouw en daarmee de balans van een tutti niet tot het gewenste klankresultaat zal/kan leiden. De verbindingen bijvoorbeeld binnen het hout en dan met name de rol van het complete klarinetregister. Niet zelden zullen de 2e en 3e klarinetten het onderspit delven en wordt hun enkelrietklank overgenomen door of saxen of trompetten. In het middenregister zie je vaak foute verbindingen (zie tekst over de ‘Ui-vorm’). De rol van de lage saxen, tenor en bariton, zijn vaak verloren klankkleuren daar zij telkens de strijd moeten aangaan met het koper.

In sommige gevallen spreek ik over lege octaven. Naar boven toe komt het stapelen van alleen maar octaven boven op de eerste klarinetstem vaak voor. Het in registeropbouw een rijker meerstemmig topregister maken maakt de toplaag, de discant, van het blaasorkest voller en zal het meer tegenwicht geven met de onderliggende stemmen en combinaties. Zo ook het gebruik van unisono baslijnen. Bastuba’s spelen vaak alleen maar unisono met af en toe een verdwaald octaaf. Zelden in kwinten.

Anderzijds het unisono gebruik van het laaghout. De uniforme schrijfwijze van het laaghout is doodzonde en geeft daarmee een enorm verlies aan klankkleuren aan. Alle vier de stemmen van het laaghout, fagot 1 en 2, basklarinet en baritonsaxofoon spelen in veel te veel voorkomende momenten unisono en/of octaven. Componisten noteren het laaghout als een klankkleur. De individuele klankkleuren van de laaghoutinstrumenten komen te weinig tot hun recht als ze telkens als één groep genoteerd worden.

 

Het klakkeloos noteren van een ff van piccolo tot contrabas kan misschien een makkelijke aanpak zijn voor een componist (uitgever?!) maar zou meteen een uitdaging moeten zijn van de dirigent die het gewenste ff van de componist dusdanig vormgeeft dat er ook sprake kan zijn van duidelijke registeropbouw, mengklanken en perspectiviteit in de orkestklank.

Kan de stelling gedeeld worden dat een tutti in een partituur, ongeacht welke partituur, voor een groot deel de handtekening van de dirigent heeft? Zullen de tutti’s voor een overgroot deel bepaald worden door de mogelijkheden en bezetting van het orkest, de akoestiek en het moment van het studieproces? Hoe sterk is de wil dat een tutti niet aan het toeval moet worden overgelaten?

De dirigent regisseert de balans, bepaalt de hoofd- en bijkleuren, zet registers, mengklanken niet alleen naast maar zeer zeker ook in sommige gevallen achter elkaar. Zo ontstaat een tutti met klankperspectiviteit. Geen platte orkestklank.

Als je als dirigent deze kennis hebt en deze aanpak toepast is het nog de vraag of het genoteerde tutti in de partituur ook vanuit de klankvoorstelling van de componist dit reeds heeft meegenomen in zijn orkestratie.

Het is logisch dat in het overgrote deel van alle partituren die geschreven worden de componist jouw orkest niet kent of het moet een voor jouw orkest gecomponeerde compositie zijn. Achter de schrijftafel thuis zal de componist een algemeen beeld hebben hoe een tutti in een ideale situatie moet klinken. Het is een belangrijke taak van elke dirigent dat tutti’s een zaak zijn van balans maken in het orkest. Balans met klankperspectiviteit.

 

Bij een goede analyse van de partituur zal de klankvoorstelling en klankopbouw van het ene tutti anders zijn dan het andere.

 

Wat kan het aandeel zijn van de dirigent zijn bij het bepalen van de klank van een tutti?

  • Het bepalen welke intensiteit het tutti moet hebben is gerelateerd aan het moment van de partituur. Elk tutti heeft zo zijn eigen beleving
  • Bepalen wat hoofd- en bijzaak zijn
  • Bepalen welke klankkleuren, registers, mengklanken in dienst staan van de ander. Klankperspectiviteit
  • Het aanpassen van de dynamiek. Een van boven tot beneden toe genoteerd ff is voor elke dirigent een moment van alert zijn en een absolute must de dynamiek per klankkleur, register, mengklank aan te passen. Het plat noteren van een dynamiek voor het hele orkest is gewoon slecht en niet mogelijk. Hoe je het wendt of keert.

Tip: indien in een tutti het orkest ff moet spelen is het not done de trompetten en trombones te veranderen in een mf maar de betreffende spelers vragen om een minder sterk/groot ff te spelen. De perceptie van het ff-moment in de partituur moet behouden blijven en dus zo ook de muzikale beleving. Maak muzikanten te allen tijde bewust van hun rol en functie. Dynamische inleving van muzikanten/secties is een wezenlijk onderdeel van het maken van orkestbalans. Wijs muzikanten op hun aandeel in een tutti en maak hun daarvan bewust. Het is bij iedereen bekend dat dynamiek zeer relatief is. Het ene ff is het andere niet. Kan men de stelling delen dat de dynamische spanning binnen een uitvoering wordt aangeduid door het contrast tussen het zachtste en het sterkste moment? Zal de dynamiek van een uitvoering ook een zaak zijn van de opbouw van een dynamische piramide? Elke dynamische piramide is gerelateerd aan de akoestische omstandigheid waarin men musiceert. Een concert op het marktplein heeft een andere dynamische beleving dan in de plaatselijke kerk of theater.

  • Het interpreteren/aanpassen van de articulatie. Overdenking: het komt ook (te) vaak voor dat iedereen bijvoorbeeld een accent heeft staan bij het tutti. Ook de articulatie vraagt om een analyse. De kennis van de wijze hoe men articuleert op de diverse blaasinstrumenten en het gebruik van stokken en klankvorming bij slagwerk is natuurlijk een must voor elke dirigent. Een terechte vraag zou kunnen zijn: moet iedereen wel een accent spelen? Kan het zijn (!!) dat geaccentueerd en (veel) minder geaccentueerd, in combinatie met diverse dynamische verschillen ook een klankbeeld oplevert dat voldoet aan de wens van de componist. Te eenzijdige instructie in de richting van alle muzikanten wijs ik af.

Het laten klinken van een accent door het middenkoper zal volstrekt anders klinken dan door de enkelrietspelers. Zo ook ieders aandeel in het laten beginnen van een tutti. De articulatie van grootkopersectie zal een andere invloed hebben op de start van een tutti als die van een laaghoutsectie. Laat staan de stokkenkeuze bij bijvoorbeeld pauken en grote trom.

  • De repetitieruimte is natuurlijk de keuken waar het product wordt voorbereid. Ik gun u allen een prettige akoestiek waarin de orkestklank ligt wordt opgetild. Absoluut niet een droge akoestiek maar zo ook niet de spreekwoordelijke ‘galmbak’. De beleving van mengklanken, orkestbalans etc., kan niet in een gortdroge maar ook niet in een over-akoestische ruimte. Het vormen van de orkestklank en dan met name het vormen van uitgebalanceerde tutti’s heeft te maken met de kennis van de akoestiek alwaar het concert moet plaats vinden. Reeds tijdens de repetities in de vorm van instructies anticiperen op ‘die andere akoestiek’ lijkt me absoluut evident en noodzakelijk.
  • Het orkest tijdens een concert in een andere opstelling laten musiceren kan vervelende gevolgen hebben voor de beleving van muzikanten en dirigent. Het vormen van een ideaal klankbeeld bij een tutti wordt natuurlijk voor een deel bepaald door de akoestische beleving van elke muzikant.

 

In het bovenstaande schrijven staat met name de rol van de dirigent centraal.

Bij vakkundig georkestreerde tutti’s kun je heel goed zien welke klankvoorstelling de componist heeft. Een orkest goede georkestreerde tutti’s laten spelen levert een klankbeeld op waarin de muzikant op een logische wijze zijn/haar rol speelt. De verhoudingen komen sneller tot een bevredigend resultaat omdat de verbindingen beter zijn. Het afwerken van het tutti-klankbeeld is dan een zaak van de dirigent.

 

De ‘Ui-vorm’.

De Ui-vorm is een door mij vaak gehanteerde beeldspraak bij het zien van vele slechte tutti’s. Studenten aan de conservatoria of collegae tijdens workshops overtuigen van de vaak toegepaste slechte discutabele Ui-vorm zal een betere klankvoorstelling tot gevolg hebben. Wat wordt hiermee bedoeld?

In vele tutti’s zullen de meeste partijen zich bevinden tussen c-klein en c2. Een enorm middenregister. Vele secties verdringen zich in dit gebied om zich te kunnen laten horen. Het orkest met klankperspectiviteit vormgeven wordt zeer moeilijk. De dirigent zal op basis van analyse keuzes moeten maken welke secties in dat dikke middenregister voorrang krijgen in de klankbalans. Niets doen levert alleen maar Tutti-frutti op.

 

Alex 

 




Deel het met uw vrienden!