De tuttiklank van het orkest met de handtekening van de dirigent. Artikel 2.

Hoe het orkest in zijn tutti's moet klinken ligt voor een heel groot gedeelte in handen van de dirigent.

Artikel 2

 

‘Hoezo de handtekening van de dirigent in een tutti-orkestklank?’

 

De tutti-klank van een orkest kan op velerlei wijze worden gerealiseerd. In Artikel 1 verwijs ik naar de componist die op zijn beurt een enorme invloed heeft hoe een partituur zou moeten klinken. ‘Zou moeten’ en daarmee begint de zoektocht en de routeplanner naar de klankidentiteit van jouw orkest. De componist kan natuurlijk niet volledig anticiperen op jouw orkestbezetting in kwantiteit maar zeer zeker ook niet in kwaliteit per muzikant en sectie/register. Allemaal duidelijk en helder. Met dit laatste begint in principe de analyse van elk tutti-moment in welke partituur dan ook.

Het vormen van een tutti-klank vraagt elke repetitie de volledige aandacht. Zoals we allen weten is elk orkest een mengeling van kwaliteit en kwantiteit. Heb jij een duidelijk beeld van hoe een bepaald tutti zou moeten klinken dan zal je de mengeling van kwaliteit en kwantiteit moeten mixen om het uiteindelijke resultaat te realiseren.

Hiermee begint en dat is hoogstpersoonlijk voor mij ‘altijd’ het sleutelen aan de partituur. Hetgeen genoteerd staat is zal je moeten uitbalanceren met de middelen en omstandigheden waarmee en waarin je kunt en moet werken.

Over klankperspectiviteit kunnen we heel veel discussiëren maar heeft eigenlijk geen zin. Dat is tot grote hoogte een puur persoonlijke zaak/smaak.

 

Waarom stapelen, naast elkaar of mengen?

Er zijn mogelijkheden om de registers en secties met elkaar te verbinden om te komen tot een tutti-klank. Het dynamisch achter elkaar zetten van diverse registers gebeurt heel vaak op basis van smaak, maar ook om praktische redenen.

De redenen welke keuze je maakt om balans te maken in de tutti-klank gebeurt naar ik hoop op basis van stijlkennis. Stijlkennis en kennis van de klankidentiteit van een partituur zou een leidende factor moeten zijn.

Het frappante is dat relatief vele composities een dusdanige vrije vorm hebben dat er geen stijl aan ten grondslag ligt. Maar toch zal het vormen van een goed tutti een goede analyse verwachten.

Zoals hierboven geschreven kun je registers/secties achter elkaar plaatsen maar met hetzelfde gemak naast elkaar plaatsen. Ze spelen dan dynamisch gelijk. Alleen moet de dirigent het geheel akoestisch in balans brengen.

Het versmelten van klankkleuren is een derde optie. De registers/secties dusdanig vormen dat er een nieuwe klankkleur ontstaat. De nieuwe klankkleur ontstaat op basis van mogelijkheden binnen het orkest maar  hopelijk ook in voorkomende gevallen op basis van stijlkennis.

 

Als voorbeeld een aantal momenten uit partituren die zeer regelmatig voorbijkomen:

  1. Trombones en hoorns spelen in een tutti overlappende stemmen. Aan jou de keuze welke van deze 2 klankkleuren vooraan staat in de balans. Er zijn diverse mogelijkheden:
  2. Tromboneregister klinkt scherp en de hoorns maken het geheel milder door meer sonore te spelen
  3. Trombones en hoorns versmelten met elkaar en realiseren of één scherpe of één milde/warme klank
  4. Hoorns klinkt sonore en is de leidende klankkleur en de trombones maken het geheel scherper of nog ronder. Naar gelang de mogelijkheden die je voorhanden hebt. De klank van deze twee registers staan perspectivisch achter elkaar of zoals je wilt naast elkaar.

Als je dit soort momenten tijdens repetities niet aanpakt en afwerkt is elke mengklank van deze 2 registers tijdens zo’n tutti-moment overgeleverd aan het toeval van dat moment.

  1. Grootkoper en laaghout speelt dezelfde lijn in een tutti. Deze casus gaat uit van: fagot – basklarinet en baritonsax en euphonia en bastuba’s. Deze groep vraagt om perspectiviteit in de klank. Geen ‘platte orkestklank’. Het tijdens een tutti uitbalanceren van het laaghout kan op velerlei wijze. Ook hier speelt kwaliteit en kwantiteit een enorme grote rol. Vele componisten maken van de hiergenoemde laaghoutinstrumenten één instrument/klankkleur. Vanachter de schrijftafel geven m.i. veel te weinig componisten aan welk van de laaghoutinstrumenten de leidende klankleur moet zijn. Dat met deze aanpak heel veel vrijheid en praktische overwegingen mee gediend zijn begrijp ik maar al te goed maar ik zou zo graag de smaak van de componist willen weten. Altijd een cocktail realiseren in het laaghout is ook erg vervelend.
  2. We zien qua orkestratie een uitstekend tutti. Een zaak valt op en dat er voor elke stem dezelfde dynamiek genoteerd staat. Het is by the way zelden anders. Er ontstaat dan in zo’n tutti voor de dirigent talloze mogelijkheden. Neem nu als voorbeeld het hooghout. De keuze in het hooghout om te kiezen voor het zachte riet of het scherpe riet is een die van zeer grote invloed kan hebben hoe het uiteindelijke tutti gaat klinken. Het ‘scherpe riet’ te weten: piccolo – esklarinet – hobo’s en het ‘zachte riet’ te weten: dwarsfluit – besklarinet(ten) kunnen in klank versmelten met elkaar. Op basis van smaak en mogelijkheden kun je deze twee groepen ook naast, voor en achter elkaar plaatsen.

Overdenk bovenstaande manieren van het maken klankperspectiviteit in jouw orkest en je zult zien dat er ongekend vele mogelijkheden ontstaan. De orkestklank en dan in deze de tutti’s krijgen veel meer karakter en klankidentiteit. En dit laatste zeker niet zelden afgestemd op jouw orkest. Het is in alle opzichten een enorm boeiende manier van werken met het orkest.

Een tutti heeft altijd zijn eigen dna. Zoek de mogelijkheden en zet jouw handtekening!

 




Deel het met uw vrienden!