Het ontstaan van de fanfare als orkestvorm in het midden van de 19e eeuw gaf om tweeërlei redenen aan hoe je de balans moest opbouwen van deze nieuwe orkestvorm.
Toen Adolf Sax zich bezig hield met de orkestklank van de blaasorkesten in de 30 en 40 jaren van de 19e eeuw keek hij met groot ontzag naar de uniforme orkestklank van het symfonieorkest. Het antwoord was dan ook voor hem: een en dezelfde klankkleur van laag tot hoog. Dus het antwoord is simpel: de strijkersfamilie.
De blaasorkesten, militaire en amateurblaasorkesten, hadden geen instrumentengroep die aan dat criterium voldeed. Dus dacht, zei en deed Sax: dan ga ik die klankkleur ontwikkelen. En zie daar de familie der saxhoorns was geboren. Een uniforme milde koperklank van laag tot hoog. Vanuit de bastuba in bes, bastuba in es, tenortuba/bariton in bes, alto in es, sopraanbugel in bes en bugel in es.
Naast het hervormen/uniformeren van het harmonieorkest ontwikkelde Sax een nieuwe orkestvorm. De fanfare.
In zijn klankvoorstelling waren er twee vormen. De fanfare pure, zonder saxofoons en de fanfare mix, met saxofoons. De rol van de saxofoon moet je in het begin niet overschatten. Over het gehele orkest werden de SATB stemmen verdeeld.
Indien je kijkt naar diverse partituren voor fanfareorkest kom je m.i. te vaak tot de constatering dat de componist in kwestie voorbij gaat aan de basisrol van de saxhoorns. Een overgeorkestreerde scherpkopergroep heeft tot gevolg dat de milde, sonore saxhoornklank op te veel plaatsen negatief wordt beïnvloed. De bugelsectie moet steeds accepteren dat alle stemmen verdubbeld worden in het trompetregister. Dat daardoor de bugelklank anders wordt is natuurlijk evident. Soms kan dat een zeer fraaie klankkleur opleveren maar permanent versmelten keur ik af. En dan daarnaast, of in letterlijke zin daarachter, ook nog eens de positie van de trompetten die dan in de orkestopstelling achter de bugels zitten. De hoofdklankleur van het orkest is verdwenen. Bij diverse goede componisten voor fanfareorkest zie je dat de componist in zijn orkestratie laat zien dat de saxhoorns basiskleur 1 is en de trompetten en cornetten in combinatie met de trombones een toegevoegde kleur is aan het geheel.
Analiseer eens voor jezelf de tutti's in diverse composities. Je ziet vaak aan de opbouw van het tutti dat de componist in kwestie voorbij gaat aan het historisch feit zoals hierboven omschreven. Is dat een must? Neen!! Echter is het laten dichtslibben van de orkestklank wel vaak het gevolg van onvakkundig vormen (lees: orkesteren) van de fanfareklank.
In de orkestklank kun je in vele gevallen de saxhoorns als totaalklank/register vooraan zetten. Direct gevolgt door de saxfoons. Daarachter het scherpkoper en last but not least het dienende slagwerk. Alle registers in een tuttibalans op een lijn vooraan zetten mag iedereen doen natuurlijk maar getuigd m.i. niet van een gedegen klankanalyse.
Het begrip 'bugelforte' wordt weleens gebezigd. Iets waar ik zeker een voorstander van ben. Ook als bugelkleur in het harmonieorkest. Een bugel mild en gecontroleerd laten klinken waarbij de klank te allen tijde rond, sonore, vol en warm blijft zou je kunnen uitdrukken in het begrip bugelforte. Wil je in jouw orkestklank van de bugel een scherp randje toevoegen kun je daar op smaakvolle wijze de trompetten of zeker ook de cornetten voor gebruiken.
Hoe je zo'n orkestklank (lees: tutti) opbouwt begint natuurlijk vanuit de kwaliteit van de partituur die je gekozen hebt.
Als er van boven naar beneden in een partituur één dynamiek staat geschreven zul je de klank diepte (perspectiviteit) moeten geven door diverse register in dienst van de hoofdklankkluer te laten spelen.
Zoals ik in Artikel 1 over dit onderwerp heb geschreven en zo ook in het boek 'Metafoor' is de rol van de milde cornet en de slanke vorm van de (echte) bariton een gegeven feit. In combinatie met de saxhoorns groep waarvan de bariton uiteraard deel uitmaakt, zijn er talloze bijzondere klankkleuren te realiseren.
Veel plezier
Alex S.
Deel het met uw vrienden!