Een compositie vindt haar weg in de wereld van de blaasmuziek door de keuzes van dirigenten en muziekcommissies. Vele partituren blijven ongeveer 2 decennia met wisselende aandacht op de programma’s van de blaasorkesten staan. Zo ook hebben een grote hoeveelheid composities een beperkte houdbaarheidsdatum. Sommige partituren komen op de lijst van het ‘Toonaangevend Repertoire’. Het gebeurt echter nog te vaak dat diverse partituren om bepaalde redenen aan de aandacht worden onttrokken.
Is het klankidioom, de vorm, de moeilijkheidsgraad, de tijdsgeest of zijn er andere meer commerciëlere redenen dat een goede compositie vergeten wordt?
Is het beleid van de uitgever medebepalend of composities in beeld blijven bij dirigenten en muziekcommissies en/of worden de nieuwe dirigenten die aan de conservatoria worden opgeleid niet nieuwsgierig gemaakt zich te verdiepen in minder recent gecomponeerde werken. De forgotten pieces wel te verstaan.
Op welke wijze vindt een compositie de weg naar de concertprogramma’s? Hoelang blijft ze in goede herinnering bij de dirigent, de muzikant en uiteraard ook het publiek? Op welke wijze kan een goede compositie blijvende invloed hebben op het speelplezier bij de muzikanten en bij de brede ontwikkeling van een orkest?
Is een partituur de moeite waard om na verloop van tijd opnieuw te programmeren? Lees het artikel ‘De kracht van het herhalen’.
Kan een partituur de spiegel zijn van de tijdsgeest waarin ze is ontstaan?
Kunnen en willen we antwoord geven op de hier gestelde vragen?
In aanvulling op de artikelen over ‘De kracht van het herhalen’ en ‘Toonaangevend Repertoire’ lijkt mij aandacht te vragen voor een reeks van kwalitatief goede ‘vergeten’ composities voor blaasorkest op zijn zachts gezegd zinvol.
Graag wil ik op de website aandacht vragen voor composities die een enorme meerwaarde waren en uiteraard nog steeds kunnen zijn voor de verdere ontwikkeling en invulling van de rol van de blaasmuziek in de wereld van de amateurkunst.
De jaren tachtig bijvoorbeeld was dan ook het decennium dat er relatief veel meer aandacht was voor modernere werken. Zeker ook in reactie op de aandacht voor het modernisme in de jaren zeventig in de symfonische wereld en door de komst van de Concertafdeling in 1985 tijdens het WMC.
De kentering die de programma’s kregen binnen de amateurblaasmuziek, want daar schrijf ik over, niet over de regionale en nationale jeugdorkesten en militaire orkesten, kun je zien vanaf het midden van de jaren negentig. De markt wordt overspoeld door vele nieuwe componisten die niet allen het vak componeren inhoudelijk meester zijn. Door de opkomst van de computer krijgen veel composities vrij gemakkelijk ingang bij minder kritische dirigenten en muziekcommissies. Een harde stelling maar de praktijk geeft dit duidelijk aan.
De globalisering of misschien beter gezegd de mondialisering heeft de blaasmuziek steeds verder in haar grip. Te veel van hetzelfde wordt gecomponeerd. De eigenheid van composities met een specifieke klank gaat verloren en moet plaats maken voor meer van hetzelfde.
De dirigenten zijn aan zet om het tij te keren en interesse te wekken en om aandacht te geven aan composities die inhoudelijk in veel gevallen een diepere laag hebben. Composities die garant staan voor de brede ontwikkeling van het fenomeen fanfareorkest.
De aandacht voor betere lichte muziek wordt in de jaren negentig steeds meer. Het frappante is dat hierin wel een zeer duidelijke verbetering is in te constateren als het gaat om de kwaliteit van de composities, arrangementen en de steeds dwingendere vraag naar de aanwezigheid van een ritmesectie binnen een blaasorkest. Wel of niet permanent bezet maar wel inzetbaar.